Vrolijk? Opgewekt? Nee, de poëzie van Sasja Janssen in Happy, hoe licht van toon soms ook, laat zich alleen typeren in termen van eenzame woede en diepe melancholie. Zoals in haar ballade van een alfahulp: ‘Weer dat gelamenteer om hun moeder die het bed / met anderen houdt, de zusjes getrouwd met vreemdelingen / ik schuil in de hal met de stofzuiger.’ En ook een kalfje dient in deze bundel als dierbaar gezelschap (‘bij de mensen / kun je niet meer terecht’). Toch is Janssen er de dichter niet naar om bij de pakken neer te zitten. Happy tegen wil en dank.

TROUW (Janita Monna): Janssens poëzie is eigenzinnig. Recht voor zijn raap, monter, droef, grotesk, grillig, contemplatief. En in die tonen klinkt van alles mee, van liedjes tot literatuur, van taalfilosofie tot beeldende kunst. Dat laatste onder meer in een lang, naar proza neigend gedicht met de naar de Edda verwijzende titel ‘Ginnungagap’. Via het plantje ‘duizendknoop’ en het plaatsje Baarlo stromen de regels naar de Amerikaans-Japanse beeldhouwer Sinkichi Tajiri, die in dat Limburgse plaatsje een serie levensgrote gietijzeren knopen realiseerde.

Haast meer nog dan een gedicht is het de neerslag van een louterende tocht. De schepping van een ruimte op papier waarin van het oerbegin en de Inca, de rouw om een huwelijk en Japanse natuurgodsdienst, de Maas en de kunst een vanzelfsprekend verband met elkaar aangaan.

De Groene Amsterdammer (Alfred Schaffer):

De urgentie is in elk gedicht voelbaar, en je hebt als lezer direct door dat er een ‘ware’ wereld achter deze teksten schuilt, al was het maar door de talloze specifieke verwijzingen, zoals naar ‘Sky Radio’, ‘de Schinkel’, ‘Rucar’ of ‘Roemenië’. Maar de dichteres lijkt zich sterk bewust van de valkuil van het sentiment en het cliché. Het resultaat is een bundel vol gebroken en duistere anekdotes die zich niet gemakkelijk prijsgeven, maar niettemin geweldig aanstekelijk zijn door hun vaart en vitaliteit. Janssens overwegend lange gedichten willen niet paaien, pronken of geaaid worden, maar zijn ondanks de zware inhoud speels en meeslepend, met lekkere zinnetjes als ‘zo ken ik je weer’ of ‘houd op, ik moet echt naar/ de klote gaan!’

_______________________________________________

NRC (Obe Alkema): ●●●●●

In het sasjajanssenlied duizelt de samenhang. Beelden en associaties gaan bij Sasja Janssen op in het vrije en energieke gezang van haar poëzie. Het twaalftal gedichten stemt lyrisch en verontrust. De gedichten van Janssen staan naar alle kanten toe open. Daardoor overrompelt ze met de beelden, plaatsen, emoties en ideeën die ze met elkaar verstrengelt. Het resultaat is een twaalftal uiterst meerduidige gedichten: ze zijn gul én onherbergzaam, weids én ingetogen, eigen én ongekend. Doordat Janssen zich in elke richting oriënteert desoriënteert ze. Lang geleden dat een bundel dat bewerkstelligde.

_________________________________________________

Trouw, 2 december 2017, Janita Monna:

Maar ook de alfahulp heeft weinig tijd. Tenminste, zo lees ik deze regels: “In de eerste keuken van die dag schuur ik het gele vet / van de tegels, wat geheid het hele zomerrantsoen van twee / uur kost.” Het zijn wrange regels, die de sfeer van kamers waarin eenzaam geleefd wordt akelig voelbaar maken: “Ik trek de gordijnen dicht als een lijkzak.”

Maar ‘Happy’ is geen aanklacht tegen eenzaamheid, eerder wordt die aanvaard, als een natuurlijke staat van de mens: ‘Ik ben alleen wanneer ik moet leven’. En adviezen hoe gelukkig te worden, biedt Janssen evenmin. Of toch? En schuilt het geluk in de taal? ‘Stil even, als onze taal happy is, dan ook onze daden/ of is het juist andersom?’

De dichter poogt in haar vierde bundel – de vorige werd genomineerd voor de VSB Poëzieprijs – iets te ontrafelen van het schrijven. “De wereld maak ik gelijk met de taal, wat/ verwacht je wat anders van mij?”

Janssens poëzie is eigenzinnig. Recht voor zijn raap, monter, droef, grotesk, grillig, contemplatief. En in die tonen klinkt van alles mee, van liedjes tot literatuur, van taalfilosofie tot beeldende kunst. Dat laatste onder meer in een lang, naar proza neigend gedicht met de naar de Edda verwijzende titel ‘Ginnungagap’.

__________________________________________________

De Morgen, 15 november 2017, Ellen Deckwitz:

In de hedendaagse wildgroei aan online versjes en verdriet-in-eigen-beheer was ik zonder haar uitgever waarschijnlijk nooit op het mooie werk van de Nederlandse dichteres Sasja Janssen (1968) gestuit. Haar gedichten zijn een achtbaan vol talige loopings en gedachten op topsnelheid. In haar vierde bundel Happy, die deze week verschijnt, vergelijkt ze een geamputeerde borst met een kleine rog (gestoord! Ook geniaal!) en eet iemand zijn enige lauwerkrans op (geweldig!). Je wilt de lezer toch niet de kans ontnemen om regels te lezen als: “de dood is ook/ van hem, hoe verdiende ik dat te vergeten” of “waarom iets maken wat vervliegt, waarom iets maken/ wat je niet kunt inlijven, vasthouden of verplaatsen/ desnoods vernietigen”?

Het gaat bij het uitgeven van poëzie niet om materiële, maar om literaire winst. En dus om het lef van de uitgever. Of hij dapper genoeg is om dienstbaar te durven zijn aan een ándere lezer dan de gemiddelde bouquet- en bestsellerverslinder. Om het stillen van een honger waar lezer noch uitgever niet eerder aan durfden toe te geven. Laat hen een voorbeeld nemen aan Querido, die de lezer de fenomenale Sasja Janssen bundel na bundel durft voor te schotelen. Bon appetit.